Appenzeller was in Brussel van 1537 tot 1551zangmeester aan de hofkapel van landvoogdesMaria van Hongarije. Omstreeks 1539 volgt hij Jehan Gossins, die eerder dat jaar overleden was, als meester van de koorknapen op aan de hofkapel van de landvoogdes, die hij in 1551 nog begeleidde op haar reis naar Spanje. Hoelang hij daarna nog in haar dienst is gebleven en wanneer hij overleden is, staat niet vast. Van 1555 tot 1558 was hij koormeester aan de collegiale Sint-Goedelekerk
Werken
Aan Appenzeller worden chansons, dansen, motetten, missen en twaalf zettingen van het Magnificat toegeschreven.
De voornaamste bron voor Appenzellers overgeleverde oeuvre is echter de bundel Des chansons a quattre parties uit 1542, in Antwerpen uitgegeven bij Jehan (du) Buys en H. Loys, met uitsluitend chansons van zijn hand, waaronder ook één Psalm van Clément Marot wordt gerekend: du fons de ma pensée (ps. 130). Volgens sommige bronnen gaat het om de vroegste muziekuitgave in de Nederlanden met meerstemmige muziek, tot stand gekomen in tweevoudige drukgang. In deze werken gebruikt hij zowel polyfone en homofone texturen om een gevoelige tekstweergave te verkrijgen, terwijl de refreinen en andere herhalende patronen de nawerkende invloed van de lyrische vormen vertonen.
Appenzeller is een van de componisten die de dood van hun leermeester of voorbeeld (?) uit een vorige componistengeneratie Josquin Desprez herdenken met een treurzang of nenia; Hieronymus Vinders zet zevenstemmig de tekst O mors inevitabilis, Nicolas Gombert zesstemmig en Appenzeller vierstemmig de tekst Musae Jovis. In de tekst van deze laatste twee composities, van de Nijmeegse dichter Gerhardus Avidius, zegt Apollo dat Josquin Desprez dierbaar was aan Jupiter en triomfeert in de hemelse scharen.
Ook Desiderius Erasmus werd door Benedictus Appenzeller herdacht in het motetchansonPlangite pierides /Cecidit corona capitis. Van MolinetschansonTart ara mon cuer sa plaisance heeft Appenzeller de tenor als uitgangspunt genomen voor het motet Aspice Domine genomen.
Een Venus dierken heb ick uutvercoren is enkel bekend uit het Tweetste Musijck Boexken van Tielman Susato uit 1551. Het vijfstemmige Mijn liefkens bruijn ooghen wordt in twee afzonderlijke bronnen bewaard, in een onvolledig handschrift (enkel bassus- en quintus-stemboekje zijn bewaard) uit de Nederlanden dat omstreeks 1540-1550 is gedateerd en in het Civico Museo Bibliografico Musicale in Bologna wordt bewaard, en in een Duitse druk van 1540, Selectissimae necnon familiarssimae cantiones, uitgegeven in Augsburg bij M. Kriesstein. De melodie van dit lied, dat zeer populair was en dat nog door verschillende andere componisten werd gezet, heeft Benedictus Appenzeller aangewend als cantus firmus in een hem toegeschreven zetting van het Salve Regina.
Bronnen, noten en/of referenties
The new Grove dictionary of music and musicians, Londen, 2001
Collected works of Benedictus Appenzeller, ed. by Eric Jas (The Institute of Mediaeval Music, 2020- )
Jan Willem Bonda, De meerstemmige Nederlandse liederen van de vijftiende en zestiende eeuw. Hilversum, Verloren, 1996. ISBN 90-6550-545-8
Een muziekgeschiedenis der Nederlanden, onder hoofdredactie van Louis Peter Grijp, Amsterdam University Press - Salomé - Uitgeverij Pelckmans - Meertens Instituut - Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis, Amsterdam, 2001, ISBN 90-5356-488-8 (voor België Uitgeverij Pelckmans ISBN 90-289-3000-0)