Bestemmingsplan (Nederland)Een bestemmingsplan in Nederland beschrijft wat er met de ruimte in een bepaalde gemeente mag gebeuren. Onder de Omgevingswet wordt deze planvorm vervangen door het omgevingsplan. AchtergrondBij een bestemmingsplan is een ruimtelijke weergave van een bepaald gebied de belangrijkste gegevensbron. Wanneer de weergave beperkt blijft tot een plattegrond geldt: een bestemmingsplan is een kaart of tekening, waarop een omlijnd gebied is aangegeven en waarbinnen de bestemmingen in code of gearceerd zijn aangegeven. Daarbij kan apart worden omschreven waaraan die bestemmingen moeten voldoen. Bij handhaving en wijzigingen houdt dat in, dat er een ruimtelijke maatvoering moet worden bijgevoegd. In het buitengebied hebben percelen vaak een agrarische bestemming. In een bestemmingsplan kan zijn aangegeven of er in een gebied een sportcomplex mag komen of bijvoorbeeld een camping. Er staat ook waar winkels, horeca en bedrijven mogen komen. Een provincie of de landelijke overheid (het Rijk) kan sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 ook een bestemmingsplan maken, dat het gemeentelijke bestemmingsplan nietig maakt; het inpassingsplan. Het bestemmingsplan valt bestuursrechtelijk als plan onder de categorie "andere besluiten van algemene strekking".[1] Bestemmingsplannen bevatten niet alleen regels over het grondgebruik, maar bijvoorbeeld ook over maximale hoogte en breedte van bouwwerken. In principe moet een bestemmingsplan elke tien jaar worden geactualiseerd. Past een bouwplan niet in het bestemmingsplan, dan kan de gemeente onder bepaalde voorwaarden ontheffing verlenen. Een bestemmingsplan bepaalt welk gebruik en welke bebouwingsmogelijkheden van de gronden zijn toegelaten. De realisatie van de aan de gronden gegeven bestemming kan er niet mee worden afgedwongen, maar realisatie van andere bestemmingen kan er wel mee worden voorkomen.[2] Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening is er als sneller alternatief voor het bestemmingsplan de beheersverordening beschikbaar voor gebieden waarvoor geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien zijn en alleen de bestaande situatie wordt vastgelegd. OnderdelenEen bestemmingsplan kent twee onderdelen:
Daarnaast moet een bestemmingsplan vergezeld gaan van een toelichting (artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening). De toelichting maakt geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Hierin zijn de kenmerken van het buitengebied, een dorpskern of een stad of wijk vastgelegd. Daarnaast worden de beleidskaders van het rijk, de provincie of gemeente welke relevant zijn voor het plangebied in de toelichting opgenomen. Ook worden eventuele relevante (milieuhygiënische) aspecten in kaart gebracht en worden de ontwikkelingen voor het plangebied in kaart gebracht. De toelichting is er vooral om de bedoeling van het plan te verduidelijken en dient als motivering van het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels maken deel uit van het juridische kader van het bestemmingsplan. De toelichting is meer van ondersteunende aard. Voor bestemmingsplannen die na 1 januari 2010 in procedure zijn gebracht (als ontwerp-bestemmingsplan ter inzage worden gelegd), geldt dat deze verplicht digitaal beschikbaar moeten worden gesteld. BouwplannenAls iemand in Nederland iets wil bouwen kan hij te maken krijgen met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ieder bouwplan wordt door de gemeente getoetst op het bestemmingsplan. Als het bouwplan niet in het bestemmingsplan past, zal het bouwplan aangepast moeten worden. Een andere oplossing is een nieuw bestemmingsplan (laten) maken. De derde mogelijkheid is een ontheffing (voorheen vrijstelling; de zogenaamde artikel 19-procedure). Dit loopt vooruit op een nieuw bestemmingsplan. Op een perceel mag uitsluitend gebouwd worden als op de verbeelding/plankaart een bouwblok (of bouwvlak) is aangegeven. Een bouwblok is een ruimtelijke figuur, waarvan het bouwvlak wordt aangegeven op een plankaart. Een gebouw mag alleen geplaatst worden binnen de grenzen van het bouwblok. Het bouwvlak mag tot een bepaald percentage bebouwd worden, bijvoorbeeld 70%. Bij het ontwerpen van een bouwplan moet men ervoor zorgen dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische eisen van het Bouwbesluit, aan redelijke eisen van welstand, aan de geldende bouwverordening en aan het bestemmingsplan. Bij bouwplannen in of nabij natuurgebieden, moet nagegaan worden wat het effect is van uitvoering van het plan op de staat van flora en fauna ter plekke en de nabije omgeving. Hiertoe wordt een inventariserend onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden bij de vaststellingsprocedure betrokken. (zie ook Wet natuurbescherming). Gemeenten dienen als bevoegde overheid sinds het in werking treden van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in 2007 bij het opstellen van een bestemmingsplan op te nemen hoe zij omgaan met de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Normaliter worden er op basis van de informatie op de archeologische waarden- en verwachtingskaart vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek voor verschillende beleidszones opgesteld. Hoe groter de kans op archeologische resten, des te lager wordt de vrijstellingsgrens. In de planregels en op de verbeelding wordt dit doorgaans vertaald in een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Stelt de gemeente archeologisch onderzoek op een locatie en voor specifieke ingrepen in het kader van een vergunningaanvraag verplicht, dan dient een archeologisch vooronderzoek (waardestellend archeologisch onderzoek) uitgevoerd te worden. Op basis van die waardestelling kan de gemeente als bevoegde overheid een besluit nemen: behoud in-situ, behoud ex-situ of geen behoud. Sinds de inwerkingtreding van het Besluit ruimtelijke ordening op 1 januari 2012 speelt een soortgelijke kwestie voor de discipline cultuurhistorie, en dan met name in engere zin, dat wil zeggen historische geografie. Gemeenten moeten als bevoegde overheden in de toelichting op het bestemmingsplan aangeven hoe zij omgaan met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Aanwezige waarden worden al in meerdere gemeenten beschermd door een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie (of een aanverwante dubbelbestemming) met daaraan verbonden planregels. Aan een initiatiefnemer komt de plicht om, eventueel op basis van een onderzoek, aan te tonen dat zijn plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden niet aantasten. Artikel 19-procedure (sinds 1 juli 2008 vervallen)Vrijstelling van het bestemmingsplan betekende dat iemand zijn plan tóch mocht uitvoeren, ook al past het niet in het bestemmingsplan. Voor april 2000 was het zo dat gemeenten na het verlenen van een vrijstelling het bestemmingsplan moesten herzien, daarna volstond een goede ruimtelijke onderbouwing, bijvoorbeeld in de vorm van een structuurplan of structuurvisie waarin toekomstige ontwikkelingen worden geschetst. Burgers konden een zienswijze indienen tegen een vrijstellingsbesluit. De artikel 19-procedure was er in een 'zware' en een 'lichte' vorm, met een lange procedure en een korte procedure. Projectbesluit (vervallen met inwerkingtreding van de Wabo)Met de inwerkingtreding van de Wro is de vrijstelling (artikel 19) verdwenen. De politieke achtergrond daarvan is dat in de praktijk te vaak naar de kortere artikel 19-procedure werd gegrepen om de langere en zorgvuldigere bestemmingsplanprocedure te vermijden. Het in de Wro nieuwe projectbesluit is het meest met de vroegere vrijstelling is te vergelijken. Op grond van artikel 3.10 Wro heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om ter verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang, in afwijking van een geldend bestemmingsplan, een projectbesluit te nemen. Op de voorbereiding van een projectbesluit is afdeling 3:4 Awb van toepassing. De kennisgeving van het besluit moet tevens in de Staatscourant worden gepubliceerd (artikel 3.11 lid 1 onder b.). Artikel 3.10 lid 2 bepaalt dat het projectbesluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project bevat. Na een projectbesluit dient alsnog een bestemmingsplan te worden vervaardigd. Binnen één jaar nadat het projectbesluit onherroepelijk is geworden moet een ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd, waarin het projectbesluit is ‘ingepast’. Deze termijn kan met twee, respectievelijk vier jaar worden verlengd als onder meer aannemelijk is dat de inpassing kan samenvallen met de genoemde 10-jaarlijkse actualisatie. De bevoegdheid tot het invorderen van bouwleges wordt opgeschort tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan is vastgesteld waarin het projectbesluit is ingepast. De ruimtelijke onderbouwing bevat op grond van artikel 5.1.3 Bro ten minste de volgende aspecten:
Tijdelijke vrijstelling (vervallen)De Wet op de ruimtelijke ordening geeft ook de mogelijkheid voor een tijdelijke vrijstelling (artikel 17). Voor een nieuwe woonwijk is er bijvoorbeeld nog geen gedetailleerd bestemmingsplan, maar misschien vindt de gemeente het wel goed voor de wijk als winkeliers zich er gaan vestigen. Deze vrijstelling duurt maximaal vijf jaar. Er geldt ongeveer dezelfde gang van zaken als voor de artikel 19-procedure. De Artikel 19-procedure is niet meer van toepassing. Bouwplannen van de gemeente zelfUiteraard moeten ook de projecten die de gemeente zelf ontwikkelt, passen in het bestemmingsplan. Als een ontwikkelingsplan voor een gebied niet overeenkomt met het bestaande bestemmingsplan, kan de gemeente het bestemmingsplan herzien. Voor deze herziening geldt een uitgebreide procedure met mogelijkheden tot inspraak, bezwaar en beroep. Inspraak, zienswijze en beroepEr zijn twee, soms drie, mogelijkheden voor een burger die het ergens niet mee eens is en die invloed wil uitoefenen op de vaststelling van het bestemmingsplan:
Formele procedureDe procedure voor een bestemmingsplan volgt de gebruikelijke Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure uit de Awb:
Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) zat er tussen vaststelling en beroep nog een fase, de bedenkingenfase. De gemeente moest het plan voorleggen aan de provinciale overheid. Diegenen die zienswijzen ingediend hadden bij de gemeenteraad, konden een bedenking indienen bij Gedeputeerde Staten als zij het niets eens waren met de reactie op hun zienswijze. Ook op wijzigingen door de gemeenteraad konden bedenkingen ingediend worden, dat kon door iedereen. De Gedeputeerde Staten beoordeelde de bedenkingen en keurde het bestemmingsplan goed, of kon (op onderdelen) goedkeuring onthouden. Goedkeuring onthouden betekende dat het bestemmingsplan op die onderdelen vernietigd werd. Na dit besluit omtrent goedkeuring werd het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage gelegd. Binnen die periode kon men beroep instellen bij de Raad van State (zie hierboven. Na afloop van de terinzagelegging trad het bestemmingsplan in werking). 'Korte' artikel 19-procedure 3 (vervallen)Deze eenvoudige procedure geldt voor beperkte uitbreidingen van onder andere woningen, gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen, openbaar vervoer of wegverkeer, kleine kassen en agrarische bedrijfsgebouwen van lichte constructie en voor gebruikswijzigingen van kleine gebouwen in de bebouwde kom. Dit zijn de te volgen stappen:
'Lange' artikel 19-procedure (vervallen)Deze procedure geldt voor de meeste (grote) bouwprojecten. Dit zijn de te volgen stappen:
PlanschadeBij een bestemmingsplanwijziging of een vrijstelling van het bestemmingsplan is niet uitgesloten dat objecten in de directe omgeving minder waard worden doordat bijvoorbeeld het uitzicht mogelijk belemmerd wordt. In dat geval is sprake van vermogensschade. Vroeger kwam deze op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor vergoeding in aanmerking. Sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)is dit geregeld in afdeling 6.1 van die wet. Deze schade wordt ook wel planschade genoemd. Om in aanmerking te komen voor schadevergoeding zijn drie zaken van belang:
Daarnaast geldt dat eventuele positieve gevolgen van dezelfde bestemmingsplanwijziging verrekend worden. Sinds de Wro geldt bovendien een eigen risico van in elk geval 2% waardedaling. Een verzoek om schadevergoeding wordt ingediend bij de gemeente. Een planschadeprocedure kan al gauw enkele jaren duren. VoorbereidingsbesluitAls de gemeente een bestemming van een stuk grond wil veranderen, is het niet gewenst dat er nog bouwvergunningen worden verstrekt voor realisering van de huidige bestemming. Om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan, kan de gemeente een voorbereidingsbesluit nemen. Dat is een besluit waarbij de gemeente verklaart dat voor een bepaald gebied een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid. Dit besluit heeft een werkingsduur van een of twee jaar. Het voorbereidingsbesluit heeft tot gevolg dat het college van Burgemeester en Wethouders bouwvergunningen nog niet kan afgeven. Deze zogeheten aanhoudingsplicht kunnen B en W onder bepaalde voorwaarden doorbreken. Als binnen de werkingsduur van een voorbereidingsbesluit een nieuw bestemmingsplan in procedure wordt gebracht, kan de aanhoudingsplicht doorlopen totdat het bestemmingsplan in werking is getreden. De aanhoudingsplicht vervalt eerder, wanneer de gemeente de termijnen in de bestemmingsplanprocedure overschrijdt. Tegen een voorbereidingsbesluit kan geen bezwaar en beroep worden gemaakt omdat het besluit op de negatieve lijst bij artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht is geplaatst. NIMBY-procedure (vervallen)Als de rijksoverheid een project wil realiseren dient de gemeente zijn bestemmingsplan aan te passen. Als de gemeente hieraan niet wil meewerken, bijvoorbeeld omdat bewoners zich daar sterk tegen verzetten, kon de rijksoverheid een NIMBY-procedure toepassen, een dwangmaatregel. In de praktijk kwam dat slechts één keer voor en wel in Schinveld, waar de maatregel na enige tijd ook weer werd ingetrokken, nadat de Raad van State had geoordeeld dat het NIMBY-besluit nooit genomen had mogen worden, omdat het besluit onvoldoende onderbouwing had.[3] Bij de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is de NIMBY-procedure afgeschaft.[4] Trivia
Zie ookExterne links
Bronnen, noten en/of referenties
|