De Great Plains waren aanvankelijk het leefgebied van onder andere bizons en indianen. In het oosten van het gebied woonden stammen als de Osage, Arikara en Mandan in vaste nederzettingen die leefden van de landbouw. In het westen jaagden stammen als de Blackfeet, Crows, Sioux, Cheyenne, Arapaho en Comanche op bizons. Nadat de bizon zo goed als uitgestorven was en de indianen verbannen naar reservaten, werden de vlaktes hoofdzakelijk gebruikt om kuddes vee te weiden. De Great Plains staan sinds lange tijd bekend om de extensieve landbouw in boerderijen met enorme stukken land er rondom, ranches genaamd.
Gezien de omvang van het gebied, bestaat er een behoorlijk verschil van klimaat en landschap tussen de noordelijke en de zuidelijke Plains.