Het was de zeventiende keer dat het kunstrijden op het olympische programma stond. In 1908 en 1920 stond het op het programma van de Olympische Zomerspelen. De wedstrijden vonden plaats van 14 tot en met 27 februari in het Olympic Saddledome.
In totaal namen 129 deelnemers (63 mannen en 66 vrouwen) uit 26 landen deel aan de vier disciplines.
Bij de vrouwen prolongeerde Katarina Witt haar olympische titel. In het mannentoernooi veroverde Brian Orser net als in 1984 de zilveren medaille. Bij de paren behaalde het paar Jelena Valova / Oleg Vassiljev na hun titel in 1984 nu de zilveren medaille. Bij het ijsdansen behaalden twee paren hun tweede olympische medaille. De zilverenmedaillewinnaars van 1984, Natalja Bestemjanova / Andrej Boekin behaalden nu de olympische titel binnen. De bronzenmedaillewinnaars, Marina Klimova / Sergej Ponomarenko, veroverden nu de zilveren medaille.
Uitslagen
Eindrangschikking
Elk van de negen juryleden rangschikte de solisten/de paren per fase van hun te schaatsen programma van plaats 1 tot en met de laatste plaats. Deze rangschikking geschiedde op basis van het toegekende puntentotaal door het jurylid gegeven. De uiteindelijke rangschikking per fase geschiedde bij een meerderheidsplaatsing. Wanneer een deelnemer/paar als enige bij meerderheid als eerste was gerangschikt, kreeg deze de eerste plaats toebedeeld. Vervolgens werd voor elke volgende positie deze procedure herhaald, waarbij het aantal plaatsingen voor die positie werd bepaald door het aantal keren dat diezelfde positie of hogere positie werd behaald (dus, voor plaats 2 telden alle top 2 plaatsen, voor plaats 3 alle top 3 plaatsen, enz.). Wanneer geen meerderheidsplaatsing kon worden bepaald dan werd de procedure voor de volgende positie ingezet. Wanneer meerdere deelnemers een gelijk aantal meerderheidsplaatsingen hadden dan waren de beslissende factoren: 1) meerderheidsplaatsing voor de eerst volgende positie, was dit aantal ook gelijk dan waren de beslissingsfactoren: 2) de laagste som van de meerderheidsplaatsingen, 3) laagste som van plaatsingcijfers van alle juryleden.
Na elke fase werd het plaatsingcijfer per fase vermenigvuldigd met een factor:
bij de solisten:
x0.6 (30%) voor de verplichte figuren,
x0.4 (20%) voor de korte kür en
x1.0 (50%) voor de vrije kür.
bij de paren:
x0.4 (28,57%) voor de korte kür en
x1.0 (71,43%) voor de vrije kür.
bij het ijsdansen:
x0.6 (30%) voor de verplichte figuren,
x0.4 (20%) voor de originele kür en
x1.0 (50%) voor de vrije kür.
De som van de factorplaatsingcijfers per fase bepaalde de eindrangschikking. Wanneer meerdere solisten/paren dezelfde factorplaatsingcijfer behaalden, was het laagste plaatsingcijfer van de vrije kür beslissend.
Mannen
Van 17-20 februari (verplichte figuren, korte kür en vrije kür) streden 28 mannen uit 21 landen om de medailles.
pc = som plaatsingcijfers per fase, pc/vf = plaatsingcijfer/verplichte figuren (x0.6; 30%), pc/kk = plaatsingcijfer/korte kür (x0.4; 20%), pc/vk = plaatsingcijfer/vrije kür (x1.0; 50%),
Van 24-27 februari (verplichte figuren, korte kür en vrije kür) streden 31 vrouwen uit 23 landen om de medailles.
pc = som plaatsingcijfers per fase, pc/vf = plaatsingcijfer/verplichte figuren (x0.6; 30%), pc/kk = plaatsingcijfer/korte kür (x0.4; 20%), pc/vk = plaatsingcijfer/vrije kür (x1.0; 50%),
Van 21-23 februari (verplichte figuren, originele kür en vrije kür) streden 20 ijsdansparen uit veertien landen om de medailles.
pc = som plaatsingcijfers per fase, pc/vf = plaatsingcijfer/verplichte figuren (x0.6; 30%), pc/ok = plaatsingcijfer/originele kür (x0.4; 20%), pc/vk = plaatsingcijfer/vrije kür (x1.0; 50%),