Lodewijk van Vlaanderen Niet te verwarren met Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen.
Lodewijk van Vlaanderen (Brugge, 25 oktober 1488 – 20 december 1556[1][2]) was heer van Praet, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht (1544–1547[2]), staatsraad (1536–1555, sinds 1540 permanent-aanwezig lid[3]) en hoofd van de Raad van Financiën (1540–1555[2]). Langs vaderszijde was hij een bastaardafstammeling van Lodewijk van Male, langs moederszijde een bastaardafstammeling van Filips de Goede. Hij studeerde bij de Broeders van het Gemene Leven en aan de universiteit van Leuven. Van 1515 tot 1522 was hij de hoog-baljuw van Gent, van 1523 tot 1549 nam hij eenzelfde functie op zich in Brugge. Van 1522 tot 1525 vertegenwoordigde hij het Heilige Roomse Rijk als ambassadeur in Engeland, waar hij het land moest verlaten na een conflict met Lord Chancellor Thomas Wolsey. Van 1525 tot 1526 was hij als ambassadeur gepost te Parijs. In Engeland maakte hij kennis met Juan Luis Vives, die zijn boek De Consultatione uit 1523 aan hem opdroeg. Lodewijk van Vlaanderen was ook de inspiratie voor De subventione pauperum ("Over de hulp aan de armen"), en werd hiervoor door Vives als volgt geëerd:
In 1531 werd hij eervol opgenomen in de selecte Orde van het Gulden Vlies en verhuisde hij naar de Noordelijke Nederlanden. Hij was er van 1544 tot 1547 stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. In 1516 huwde hij met Josine van Praet, dochter en erfgenaam van Karel van Praet. Ze hadden een zoon, Jan II, die evenwel zonder nageslacht nog voor zijn vader in 1545 overleed. Lodewijk van Vlaanderen werd in 1555 begraven in een mausoleum te Aalter. Voorouders
Bronnen, noten en/of referenties
Referenties:
|