Prinsbisdom Spiers
Het prinsbisdom Spiers (Duits: Fürstbistum Speyer) was een tot de Boven-Rijnse Kreits behorend prinsbisdom binnen het Heilige Roomse Rijk. Vermoedelijk in de derde of vierde eeuw was er al een bisschopszetel gevestigd[2], met Latijnse naam Dioecesis Spirensis. Oorspronkelijk behoorde het tot de kerkprovincie Trier, sinds 748 of 780 behoorde het tot de kerkprovincie Mainz en tegenwoordig tot de kerkprovincie Bamberg. Van graaf-bisschop tot prins-bisschopReeds in de zevende eeuw verwerven de bisschoppen rijke bezittingen in de Spiersgouw, waarbij in de tiende eeuw schenkingen komen van hertog Koenraad de Rode van Lotharingen en keizer Otto I. Tussen 1050 en 1060 wordt het gebied rond Bruchsal en de graafschappen in de Spiersgouw en de Uffgouw verworven. Vanaf 1111 begint de stad Spiers (Speyer) zich onafhankelijk te maken van de bisschop, wat aan het eind van de dertiende eeuw succesvol leidde tot een keizerlijke erkenning als vrije rijksstad van het Rooms-Duitse Rijk. De prinsbisschop verhuisde zijn residentie naar Udenheim (1371 - 1723). In 1615 veranderde de stad Udenheim overigens van naam: Philippsburg, nadat prinsbisschop Philipp Christoph von Sötern[3] er een nieuwe vesting had gebouwd, in de aanloop naar de Dertigjarige Oorlog. In 1546 wordt de proosdij Wissembourg verbonden met het prinsbisdom. Sindsdien voert de bisschop beide wapens: dat van Spiers en dat van Wissembourg. Na het uitsterven van de heren van Dahn in 1603 valt deze heerlijkheid als Spiers leen terug aan de bisschop. Sindsdien is het een ambt binnen het prinsbisdom. Franse invloed in SpiersDe reeds vermelde prinsbisschop von Sötern, de latere prins-aartsbisschop van Trier, voerde resoluut een pro-Franse politiek, in bondgenootschap met kardinaal Richelieu[4]. Een pro-Franse politiek stond gelijk met een anti-keizerlijke en pro-protestantse politiek. In het Verdrag van Münster (1648) krijgt het koninkrijk Frankrijk het recht een garnizoen te legeren in de vesting Philippsburg. Na het uitsterven van de graven van Eberstein werd in 1660 Neuenbürg geheel verworven en Gernsbach gemeenschappelijk met het markgraafschap Baden. In 1677 werd twee derde deel van Rauenburg verworven, het andere deel was al in bezit van de bisschop. In 1679 ruilde het Heilige Roomse Rijk met Frankrijk de stad Freiburg tegen Philippsburg, dat een rijksvesting werd. De bisschop is dus verlost van de Franse troepen. De Franse Reunions-politiek heeft tot gevolg dat het oppergezag over Dahn, Lauterburg, Madenburg, Herxheim en Aschbach aan Frankrijk kwam in plaats van de keizer. Deze delen van het prinsbisdom verlieten dus het Heilige Roomse Rijk. In 1709 vond er een gebiedsruil plaats met het keurvorstendom Palts: Landeck komt aan de keurvorst, het ambt Altenstadt en de heerlijkheid Berwartstein komen aan de bisschop. Wernau met Neuhausen werd in 1769 verworven. In 1723 verlegde prins-bisschop Heinrich von Röllingen[5] zijn residentie met de hele hofhouding van de burcht Philippsburg naar het nieuwe en grotere barokke paleis in Bruchsal. Opgedeeld prinsbisdomIn 1797 annexeerde de Franse republiek vlakaf het deel van het prinsbisdom gelegen op de linker Rijnoever; dit gebied behoorde tot dan eeuwenlang tot het Rooms-Duitse Rijk. De rest, aan de rechter Rijnoever, ging door Reichsdeputationshauptschluss van 25 februari 1803, artikel 5, naar het keurvorstendom Baden. De keurvorst nam voor dit deel de titel vorst van Bruschsal aan. Voor dit vorstendom krijgt hij ook een zetel in het college van vorsten in de Rijksdag: nummer 19. Prins-bisschop wordt bisschopVan 1810 tot 1818 was er geen prins-bisschop meer. Na de nederlagen van Napoleon in 1813 kende het Congres van Wenen in 1815 een deel van de linker Rijnoever aan het koninkrijk Beieren toe. In dit Beiers gebied werd het huidige bisdom Spiers opgericht als suffragaan bisdom van het Beierse aartsbisdom Bamberg.[6] GebiedHet prinsbisdom bestond uit twee gebieden aan beide zijden van de Rijn rond Bruchsal, Deidesheim, Herxheim, Lauterburg en Weißenburg. Regenten
Noten
|