Een supermarkt is een verkooporganisatie met grootschalige inkoop en afzet aan een consumentenmarkt in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar voedingsmiddelen, waaronder verse groente, brood, vlees, kruidenierswaren en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Soms behoren meer soorten artikelen, bijvoorbeeld kleding en medicijnen, ook tot het assortiment, en heeft de winkel deels het karakter van een warenhuis. Supermarkten zijn vaak onderdeel van een keten die in een regio, land of zelfs meerdere landen winkels heeft. Een kleine varende supermarkt noemt men een parlevinker.
Er is wel personeel betrokken bij de verkoop van artikelen met een leeftijdsbeperking, zoals alcoholhoudende dranken, en klanten kunnen kleine dure artikelen wegens het diefstalrisico (ook) niet altijd zelf pakken. Steeds vaker zijn er ook zelfscankassa's. Bij een gemakswinkel is dit soms de enige manier om af te rekenen.
Tegen het einde van de twintigste eeuw waaide het supermarktconcept (winkelwagentje vullen en aan het eind afrekenen bij de kassa) ook over naar andere branches zoals doe-het-zelf-, meubelzaken (IKEA) en zaken voor huishoudelijke artikelen (Blokker).
De supermarkt betekende een revolutie voor het boodschappen doen, dat destijds voornamelijk door vrouwen werd gedaan. In plaats van lang in de rij te staan bij de kruidenier konden de vrouwen zelf hun boodschappen uitzoeken en hoefden daarna minder lang in de rij te staan voor de kassa.
De supermarkten betekenden ook een revolutie in verpakkingsmateriaal. Werd bij de kruidenier vrijwel alles afgewogen in aparte papieren zakken verpakt, in de supermarkt ligt alles zo aantrekkelijk mogelijk verpakt, met verschillende merken en verschillende hoeveelheden.
De komst van de supermarkt heeft tot gevolg gehad dat veel kleine, gespecialiseerde winkels verdwenen zijn. Een supermarktketen wordt, als overblijfsel van de kruideniersoorsprong, nog weleens een "grootgrutter" (grutter = kruidenier) genoemd. Supermarktketens die gericht zijn op het aanbieden van zo goedkoop mogelijke producten worden discounters of discountwinkels genoemd.
In 1961 kreeg Nederland een nieuwe Vestigingswet Bedrijven, waarin de eisen tot gescheiden verkoop van vlees, groenten en brood werden geschrapt. Vanaf dat jaar gingen zelfbedieningskruideniers hun assortiment verbreden, en het nieuwe type winkel werd met de Amerikaanse naam "supermarkt" aangeduid. Aanvankelijk trok vaak een slager of groenteboer bij de kruidenier in, en bleef zo nog jaren een semi-zelfstandige. Geleidelijk verdrongen de landelijke ketenbedrijven de plaatselijke supers. Met de grotere automobiliteit vestigden zich de allergrootste supermarkten aan de rand van de steden.
Uit onderzoek blijkt dat men in Nederland in 2014 gemiddeld 680 meter moest reizen voor de dichtstbijzijnde supermarkt, onafhankelijk van welke keten dat is.[4]
Jaarlijks onderzoekt onderzoeksbureau Nielsen de winkelaantallen van de Nederlandse supermarkten. De winkelaantallen in onderstaande tabel zijn van week 52 van het betreffende jaar.[6][7][8][9]
De grote schaal van supermarkten, die voor haar klanten vaak kosten en efficiëntie wil verbeteren, kan wezenlijke economische druk uitoefenen op toeleveranciers en kleinere winkelbedrijven.
Het groeiend aantal supermarkten is reden voor het verdwijnen van kleine winkeliers en voor de toegenomen afhankelijkheid onder de klanten van hun auto.[bron?] Ook heeft de toenemende trend om met de auto naar de supermarkt of het winkelcentrum te gaan een negatieve invloed op het ecologisch evenwicht.