Vrij verkeer van werknemers binnen de Europese UnieHet vrij verkeer van werknemers is een kernvrijheid van de Europese Unie. Het maakt deel uit van het vrij personenverkeer en is ook een van de vier economische vrijheden: vrij verkeer van goederen, diensten, arbeid en kapitaal. Artikel 45 VWEU (ex 39 en 48) bepaalt:
GeschiedenisNa de Tweede Wereldoorlog kampten veel West-Europese landen met een bevolkingsoverschot, terwijl andere een tekort aan arbeidskrachten hadden.[1] Onder impuls van het Amerikaanse Marshallplan werd in het oprichtingsverdrag van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES) een bepaling opgenomen die migratie van werknemers faciliteerde, zij het niet als een afdwingbaar recht (artikel 8). Het was Italië dat erop had aangedrongen, en in 1951 zorgde hetzelfde land ervoor dat een hoofdstuk over migratie van werknemers werd opgenomen in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Door terughoudendheid van de andere vijf lidstaten was dit beperkt tot geschoolde steenkool- en staalarbeiders. De Noorse landen (1954) en de Benelux (1960) waagden zich verder. In 1957 werd het vrij verkeer van werknemers opgenomen in het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG). De overgangstermijn van maximum twaalf jaar zorgde voor een geleidelijke invoering. De eerste maatregelen werden aangenomen in verordeningen van 1961 en 1964, maar de beslissende stap werd in 1968 gezet met verordening 1612/68. In 2004 werd het vrij verkeer van werknemers uitgewerkt in richtlijn 2004/38/EG, als onderdeel van een coherente regeling van het recht van vrij verkeer en verblijf. Zeven jaar later werd het vrij werknemersverkeer toch weer afzonderlijk geregeld in verordening 492/2011. Voetnoten
Information related to Vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie |