Voor algen wordt eigen terminologie gebruikt, afhankelijk van de verwantschapsgroep en hun levenscyclus. Ook schimmels (en paddenstoelen) kennen een eigen terminologie. Ook verschillende plantengroepen kennen weer hun eigen, meestal op traditie gebaseerde specialistische terminologie. Deze worden hier niet besproken. Nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en inzichten hebben invloed op het ontstaan van nieuwe termen, maar er zijn ook traditionele beschrijvende termen die geen homologie aangeven.
Niet alle organen en onderdelen daarvan komen bij alle plantensoorten voor. Er zijn ook gemodificeerde of afgeleide vormen van de 'standaard-vormen', vaak in samenhang met hun functie.
Voorbeelden: de bekerplantenSarracenia en Nepenthes hebben gemodificeerde bladen in de vorm van bekers, wat samenhangt met hun functie van val voor kleine dieren.
Levensvorm, groeivorm, levensduur en geslachtsverdeling
Levensvorm
Zie Levensvorm voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Bij een indeling in levensvormen worden onderscheiden fanerofyten, chamefyten, hemikryptofyten, geofyten, helofyten en hydrofyten.
Allereerst worden de planten ingedeeld naar het aantal keren dat ze in hun leven kunnen bloeien: monocarpische en overblijvende of polycarpische planten.
De monocarpische of hapaxante planten worden onderverdeeld naar de periode in hun leven die ze daarvoor nodig hebben, de overblijvende planten naar de mate van verhouting en hun afmetingen en vertakking.
De indeling naar geslachtsverdeling bij zaadplanten wordt bepaald aan de hand van de verdeling en groepering van de microsporangia of meeldraden (mannelijk) en de macrosporangia of zaadknoppen (vrouwelijk) over de diploïde planten:
eenslachtig: of alleen meeldraden of alleen vruchtbladen in een bloem
tweeslachtig: zowel meeldraden als vruchtbladen in een bloem
tweehuizig: planten hebben of alleen meeldraden (mannelijke planten) of alleen vruchtbladen (vrouwelijke planten)
Bij mossen en verwanten wordt echter gekeken naar de verdeling en groepering van de antheridia (mannelijk) en de archegonia (vrouwelijk) over de haploïde planten.
Organen
De hoofdorganen van zaadplanten zijn de wortel, de stengel en de bladeren. Daarnaast zijn er andere organen, die beschouwd kunnen worden als afgeleid van de hoofdorganen. Zo zijn bloemen samengesteld uit stengels en bladeren, naast de meeldraden en de zaadknoppen die dienen voor de geslachtelijke voortplanting.
De organen komen vaak voor in gemodificeerde vorm, of in groepen of in samengestelde eenheden, zoals het wortelgestel, de vertakking en de bebladering.
Wortel
Zie Wortel (plant) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Er zijn ook gemodificeerde wortels, bijvoorbeeld wortelknollen, luchtwortels.
Stengel en vertakking
Zie Stengel en Vertakking voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.
De stengels en takken kunnen op verschillende wijzen vertakt zijn, zoals dichotoom, monopodiaal, sympodiaal, enkelvoudig, dubbel geveerd, verspreid, tweerijig of tegenoverstaand.
Aan de bebladering zijn verschillende kenmerken waarneembaar, zoals de dichtheid, de wijze waarop ze gevouwen zijn en de richting van de bladeren in de knoppen en in uitgegroeide toestand, de bladstand en of de plant bladverliezend of groenblijvend is. De bladstand of fyllotaxis is de rangschikking van de bladeren langs de stengel van de plant.
Er zijn ook gemodificeerde bladeren, die een specifieke functie en een daaraan aangepaste bouw hebben. Verschillende voorbeelden zijn te vinden onder de vleesetende planten, zoals bekerplanten, zonnedauw-soorten, en de in het water levende blaasjeskruid-soorten.
Een bloem wordt beschouwd als een uit stengels, bladen en sporangiën samengesteld sporangiëngestel. Bloemen kunnen alleenstaand of verspreid staan of in een bloeiwijze gerangschikt zijn.
De geïdealiseerde, volledige (of perfecte), tweeslachtige (of hermafrodiete) bloem heeft vijf kransen met bloemdelen (pentacyclisch). Er zijn twee periant-kransen, twee kransen met meeldraden en een of meer kransen met vruchtbladen. De afwijkingen hiervan zijn talloos, maar kunnen meestal worden beschouwd als varianten op het bouwplan.
Een bloeiwijze of inflorescentie is de (concrete) bijeenbehorende groep van bloemen met hun stengeldelen. Er zijn verschillende typen van bloeiwijzen te onderscheiden. Deze (abstracte) rangschikking van de bloemen ten opzichte van elkaar heet ook bloeiwijze of anthotaxis.
Vrucht
Zie Vrucht (plant) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
De vrucht bestaat in principe uit één of meer vruchtbladen en één of meer zaden, maar kan zeer complex zijn door vergroeiing met andere onderdelen van de bloem.
Meestal is bij een enkelvoudige vrucht te onderscheiden:
De "mosplant" is de bebladerde haploïde gametofyt-fase, waarop de geslachtsorganen zich ontwikkelen. Deze leveren de eicel en de zaadcel (spermatozoide). De bevruchting van de haploïde eicel door een spermatozoïde levert een diploïdezygote. Hieruit groeit het embryo, dat zich verder ontwikkelt met verschillende onderdelen.
groeiwijze en groepering van de mosplant, soms groeivorm genoemd (alleenstaand, losse groepen vormend, plukjes of toefjes, zoden, kussens, matten, tapijten, weefsels, of etagevormend)
↑Touw, A, & W.V. Rubers 1989 De Nederlandse Bladmossen. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging.
Literatuur
(nl) Kalkman C. (1972) Mossen en vaatplanten: bouw, levenscyclus en verwantschappen van de Cormophyta. A. Oosthoek's uitgeversmaatschappij N.V., Utrecht
(nl) Lanjouw, J. (1968) Compendium van de Pteridophyta en Spermatophyta (voortzetting van Pulles compendium). Academische Paperback. A. Oosthoek's Uitgeversmaatschappij N.V., Utrecht